Hooghalen, een vrije zondag

Hooghalen
26 december 2002
30 september 2018
Voorproef Tussen de barakken


Naar Hooghalen reis ik met mijn vader, mijn moeder, mijn vrouw en onze twee dochters. Drie generaties van een Hollandse familie op zoek naar een bij voorkeur gedenkwaardige invulling van een schaarse vrije zondagmiddag samen. Voor ons als inwoners van de stad Groningen met opa en oma uit Rijnsburg op bezoek, ligt het Drentse dorp op een overbrugbare afstand van veertig kilometer. Na een autorit van drie kwartier arriveren we op onze voorlopige bestemming, de parkeerplaats van een toeristische trekpleister met voor elk wat wils. Natuur, om te beginnen, in de vorm van Boswachterij Hooghalen voor een wandeling door het groen en een goed gesprek in wisselende formaties over hoe het met ons gaat, of we nog iets leuks hebben meegemaakt en waar we ons op verheugen. Onderweg dient zich al snel het Melkwegpad aan als tweede attractie. Aan de hand van links en rechts opgestelde informatieborden laten we ons meevoeren op een ingebeelde reis door het zonnestelsel. Tussen Venus, Mars, Jupiter en andere verre planeten draait het even niet om kleine mensendingen maar verwonderen we ons over de oneindigheid van het heelal. Daarna komen we bij het grasveld met de twee heuvels en de grote tegenover elkaar opgestelde groene schotels. Over een afstand van meer dan twintig meter zetten we er ons familiegesprek voort. Zelfs als ze fluisteren kan ik mijn ouders in de schotel aan de overkant horen. Wat is het gezellig, hè? Naast verstrooiing biedt de opstelling een eenvoudige introductie tot de wonderlijke techniek waarmee veertien verderop gelegen telescopen van Radiosterrenwacht Westerbork geluiden opvangen uit de ruimte. We zoeken er naar sporen van ver weg en lang geleden. Mogelijk brengen ze de mensheid op een dag in contact met een andere beschaving, maar vandaag houden we het bij een indringende confrontatie met die van onszelf. Als eindbestemming van hun wandeling in Hooghalen betreedt een Hollandse familie de grote open vlakte van voormalig Kamp Westerbork.

Op deze vrije zondagmiddag 30 september 2018 krijgt de geschiedenis onverwacht een persoonlijke lading. Het is niet mijn eerste bezoek aan Westerbork dus weet ik dat de aanblik van de originele treinstellen, de verwrongen spoorrails van het Nationaal Monument, en de kaart van Nederland in 102.000 van roestvrijstalen vlammen en sterren voorziene rode stenen, binnen kunnen komen. De symbolen herinneren aan de honderdtweeduizend mensen die driekwart eeuw geleden in opdracht van de Duitse bezetter naar het centrale ‘Durchgangslager’ worden geleid. Onvrijwillig. Opa’s en oma’s, vaders en moeders, zonen en dochters uit families met Joodse, Sinti of Roma wortels. Ik weet dat bijna iedereen die hier aankomt uiteindelijk (maar soms ook onmiddellijk) doorgaat naar Auswitz-Birkenau, Sobibor, Theresienstadt of Bergen-Belsen. Ook weet ik dat van alle mensen die in de Tweede Wereldoorlog via het ‘voorportaal van de hel’ naar de vernietigingskampen gaan, er bijna niemand terugkeert. Ontmenst worden ze in gaskamers vermoord of sterven van ellende. Vaders en moeders, broers en zussen, ooms en tantes, neven en nichten. Veel ben ik te weten gekomen over de gruwelijkheden van ‘40-’45. Door leraren en hun boeken op de middelbare school, door ooggetuigen en onderzoekers in documentaires op televisie, door acteurs en films in de bioscoop, door sprekers en muzikanten op de jaarlijkse Dodenherdenking en vanzelfsprekend door de mensen van Herinneringscentrum Kamp Westerbork (naast de parkeerplaats waar nu onze auto staat). Soms komt de grote geschiedenis van de vorige eeuw stevig binnen maar vaak ook blijft ze van ver weg en te lang geleden, zelfs op een voormalig kampterrein. Emoties laten zich niet eenvoudig bespelen door symbolische opsommingen van feiten, hoe hard ook. Voor angst, verdriet, boosheid en mededogen is blijkbaar iets extra’s nodig, een bijzondere ontmoeting bijvoorbeeld, zoals die op tweede kerstdag zestien jaar eerder.

Voor de kerstwandeling met mijn twee dochters op woensdag 26 december 2002 – terwijl mijn vrouw, hun moeder als dienstdoend huisarts in Groningen achterblijft, trotseren wij een guur en besneeuwd kamp Westerbork – weet ik niets van Woonoord Schattenberg. Naam en geschiedenis zijn mij onbekend. In het Herinneringscentrum aan de warme chocolademelk met slagroom worden we erop geattendeerd. Bij toeval raken we in gesprek met een Molukse deelnemer aan de jaarlijkse en zojuist beëindigde vredestocht van het Interkerkelijk Vredesverbond. Ze vertelt dat ze in 1951, een jaar na de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, met haar ouders vanuit de tropen naar ons verre en koude Nederland is gebracht. Haar vader is een van duizenden KNIL-militairen die strijden aan de zijde van ons Koninkrijk en in afwachting van de terugkeer naar hun (in het vooruitzicht gestelde) onafhankelijke Zuid-Molukken (die nooit zouden komen, zo weet ik) met hun gezinnen gehuisvest worden in kampen die kort daarvoor (zes jaar eerder, zo reken ik uit) deel uitmaken van een Duitse infrastructuur ter ruiming van 102.000 mensen.

Kamp Westerbork, ondertussen Woonoord Schattenberg gedoopt, is de plaats waar in 1951 de eerste en de meeste Molukse families terechtkomen. Het gezin van mijn gesprekspartner echter, zo vertelt ze, eindigt in een ander woonoord… Woonoord Vossenbosch… Wat? Vossenbosch? Dat woord… dat ken ik… dat woord dat ken ik uit mijn jeugd in Twente. Onverwachts wordt een grote geschiedenis klein en persoonlijk (dat wil zeggen: eerder al voor haar, maar nu ook voor mij). Het vossenbos in Wierden? In het Herinneringscentrum, zo lijkt het, springen plots alle zorgvuldig vergrendelde deuren en ramen open en grijpt de buitengesloten vrieskou haar kans om binnen te dringen. De vrouw knikt bevestigend. Woonoord Vossenbosch in Wierden, Hoge Hexel om precies te zijn. Hoge Hexel? Woesh, een tweede vlaag trekt door de ruimte. Magische woorden die me van jongs af aan koude rillingen bezorgen. Ze brengen me terug naar de vossen, de bossen, de heksen en de wolven van Roodkapje, Sneeuwwitje en alle andere sprookjes die me lang geleden als klein kind ingeprent worden. En met hen wordt een zeer persoonlijke, zorgvuldig gearchiveerde geschiedenis ontsloten. Het lijkt wel of alle creaturen die zich ooit in mijn hersenpan verstopt hebben, nu tevoorschijn komen en voor mijn geestesoog naar verlossing zoeken. Buut vrij! Het magisch defilé wordt aangevoerd door witte Twentenaren die zich in zwarte zondagse klederdracht stijfjes maar gejaagd naar hun gereformeerde kerk bewegen. Ze worden achtervolgd door atletische in bonte doeken gehulde Ambonezen die scanderen dat ze als christenen evengoed uitgenodigd zijn en bovendien Molukkers genoemd willen worden. En daar heb je de Turkse gasten. Moslimmannen (hun vrouwen zijn nog thuis) gekleed in neutraal witte overalls strooien hun vers gebrande walnoten en amandelen tussen de voortschrijdende mensen en maken ruimte voor de sprookjesfiguren die uit het bos aan de overzijde tevoorschijn komen en zich dansend een weg door de stoet banen. En dan, vanuit het westen, verschijnt een sirene van gillende varkens aangevoerd door de goddeloze Hagenezen. Niets en niemand ontziend duwen en trekken zij zich een weg naar het centrum van de massa. Net als mijn kindertijd komt de waanzinnige optocht abrupt tot een eind als twee van hen, mijn vader en zijn broer, zich vloekend en tierend een arena vormen, met elkaar op de vuist gaan, en de toeschouwers als er bloed vloeit dwingen om aan te haken, partij te kiezen, op te gaan in een slachting van Bijbelse proporties, en wij in de winter van 1973 met mijn vader, mijn moeder en mijn twee zusjes Wierden verlaten – vriendjes, vriendinnetjes en de rest van de familie achterlatend – en naar Sneek verhuizen. Van de ene op de andere dag.

Als ik mijn jeugdherinneringen met haar deel (minder uitbundig dan hierboven) zegt de Molukse vrouw mijn familie te kennen. Wie dan? Hé, wat toevallig… ja dat is mijn tante… die bekneld raakte in de broedertwist. Aan de hand van de zus van mijn vader en mijn oom laten we ons terugvoeren naar de jaren zeventig en verdiepen we de zoektocht naar onze Wierdense wortels. Als in een historisch computergame wandelen we langs de fabriek van mijn familie aan de Industrieweg, spelen we verstoppertje op ons plein aan de Jacobsonstraat, speuren we tevergeefs naar haar vader en haar moeder in de Molukse wijk rond de Jan Jansweg, drinken we 3ES cola bij mijn opa en oma in de Emmastraat en eindigen we bij het pompstation aan de Nijverdalsestraat waar we met een Twentse vriendin van de Molukse vrouw en mijn Hollandse tante afgesproken hebben. In een jaren zeventig-walm van uitlaatgassen, ongefilterde benzinedampen en Belinda Menthol vraag ik naar andere voorbeelden van relaties tussen de verschillende culturen in het dorp. Er schiet hun zo een-twee-drie niets te binnen. Ook begint het al te schemeren. We moeten snel terug naar het Herinneringscentrum, de Molukse vrouw heeft een afspraak, ze is op doorreis naar Groningen om daar samen met haar zus, haar moeder en haar vader Kerst te vieren. Kerst in Groningen? Met haar KNIL-vader uit het Vossenbosch? Waar dan in Groningen? Nou ja! Een volgende speling van het lot. Dat is mijn Indische buurt, aan de noordkant van de stad, drie straten vanaf ons huis aan de Korreweg. Aangezien de vrouw met het openbaar vervoer reist en er in onze auto voldoende ruimte is, besluiten we samen terug te rijden. In de stad aangekomen worden we hartelijk onthaald door haar familie. Of we niet even binnen willen komen? Het is per slot van rekening een bijzondere feestdag. Bij de kerstboom, onder het genot van rode wijn, appelsap en zoute krakelingen, vervolgen we ons gesprek over iedereen met wie we ons verbonden weten. Wat is het gezellig, hè? Zo gezellig dat mijn dochters en ik mijn vrouw, hun moeder dreigen te vergeten, zo constateren we nog net op tijd. Dus nemen we afscheid, spoeden we ons naar huis en treffen haar daar al aan… tot onze grote verrassing… in de keuken… zij is alvast maar begonnen met de bereiding van onze kerstkalkoen… waar wij zo laat vandaan komen? Opgewonden en schuldbewust maken we haar deelgenoot van onze onvoorstelbare avonturen. Vossenbosch en Schattenberg, Roodkapje en Sneeuwwitje en… de oorlog, een vredesmars, een lieve Molukse familie uit Wierden hier vlakbij om de hoek, kindeke Jezus en… en… een ontegensprekelijke overmaat aan onsamenhangende details voor een uitgehongerde huisarts die vandaag, vrolijk kerstfeest, al genoeg verhalen zegt te hebben moeten aanhoren. Eet smakelijk allemaal!

Het kerstverhaal van 2002 blijkt de voorbode van een geschiedenis met een zo mogelijk nog persoonlijker karakter. Deze dient zich aan in het najaar van 2018. We keren terug naar de familiewandeling van zondagmiddag 30 september die via het Melkwegpad, de schotels en radiotelescopen bij het voormalig kampterrein is uitgekomen. Lopend naar het Nationaal Monument trekt een nieuw geplaatst bouwwerk mijn aandacht. Op de eerder open grasvlakte met slechts een raster van taluds ter markering van de historische bebouwing, bevindt zich nu een overkapt stalen frame waaraan groene houten panelen zijn gehangen. Het informatiebord vermeldt dat het een Berliner uit Kamp Westerbork betreft. Het gaat om een deel van barak 56, zo lees ik verder, dat in Zelhem teruggevonden is en daar tot voorkort als kippenschuur dienstdoet. Direct treft het me dat een gedwongen onderkomen voor meer dan honderdduizend Joden, Sinti en Roma op weg naar de gaskamers later in de geschiedenis door ons gebruikt wordt om duizenden Achterhoekse kippen in te houden. Terwijl mijn oververhitte hersenen beide beelden langzaam doen versmelten, probeer ik niet na te denken over het lot van de kippen. Wat een opportunisme!, verzucht ik tegen mijn vader, die na een instemmende knik doorloopt en verdergaat de inspectie van het houtwerk, de ramen, de deuren en de sloten van het bouwsel. Terwijl mijn hoofd zich opent voor de mogelijkheid dat deze barak ook door Molukkers bevolkt kan zijn geweest, draait mijn vader zich om en rapporteert ‘in Wierden… voor Turken… denk ik…’ Langzaam keer ik terug naar het hier en nu en vraag hem de woorden die ik maar half heb verstaan te herhalen: ‘Wat? Wat is er met Wierden?’ ‘Ik denk dat ik er ook zo een gekocht heb… voor de Turken in de fabriek… in Wierden’ antwoordt hij. ‘Wat? Hè? Wij? Hebben wij óók met die barakken lopen slepen?’ vraag ik. Grote snorren zie ik voor me, zoals mijn vader er al tientallen jaren een draagt, van de neusvleugels tot over de bovenlip, met een vorstelijke krul aan beide uiteinden. Turkse gastarbeiders, die eind jaren zestig, begin jaren zeventig door mijn opa, mijn vader en mijn oom naar Nederland worden gehaald. Dat weet ik. Om in onze vleesfabriek varkenskoppen uit te benen (nu pas vraag ik me af hoe dat met hun islamitisch geloof te rijmen valt). Ook weet ik dat de mannen in een barak naast de fabriek wonen (alhoewel ik niet zeker weet of we dat dan ook zo noemen). Als kind kom ik er over de vloer en krijg een hand verse noten of een aai over mijn bol. Maar dat het bouwwerk lang geleden in de Tweede Wereldoorlog gebruikt is… dat weet ik niet, noch kan of wil ik me er iets bij voorstellen. ‘Echt? Weet je dat zeker?’ vraag ik mijn vader. ‘Nee dat niet, maar ik herinner me dat toen de eerste groep onderweg was, vanuit Oost-Turkije, wij hebben dan in Wierden nog helemaal niets geregeld, dan staat er ineens een man op de stoep die zegt dat ie woonruimte kan leveren… kant en klaar… volgens mij noemde hij Westerbork… maar… nee, zeker weten doe ik het niet, het zit ver weg… er is veel gebeurd… lang geleden…’ Verder aandringen heeft nu geen zin weet ik. Andere herinneringen, voor hem persoonlijker en pijnlijker, aan een broedertwist te Wierden, winnen het in mijn vaders hoofd van een barak uit de Tweede Wereldoorlog.

De grote familiegeschiedenis laat me niet los. Het overvloedige internet lonkt. Ik ga op zoek naar aanwijzingen voor een Wierdense barak uit Westerbork. Ik vind archieven met tijdschriften en kranten, nieuwsberichten en artikelen, advertenties, boeken en verhalen, stemmen, muziek en ander geluid, foto’s en bewegende beelden, hele films en documentaires bevolkt door heel veel mensen: vrouwen en mannen, kinderen en volwassenen, levenden en doden, mensen van ver weg en mensen van dichtbij. Wekenlang verlies ik me in digitale schatgraverij tussen eerste, tweede, derde en vierde generaties van landverhuizers. Obsessief speur ik tot ik kopje onder dreig te gaan. Overspoeld door data, verbanden en perspectieven besluit ik mijn indrukken eerst associatief vorm te geven; om de breeduit waaiende gedachten enigszins van richting te voorzien en bovenal mijn verstand niet te verliezen. Houvast vind ik in de muziek, in het bijzonder in een repeterend blok van vier akkoorden, drie in mineur en eentje in majeur. Waar de melodie vandaan komt weet ik helaas niet, feit is dat de noten via mijn handen, de snaren van de piano, de amandelkernen in mijn hoofd op de harde schijf van mijn laptop terecht komen. De inspiratiebron van de titel Tussen de barakken ken ik wel. Het is een strofe uit de bitterzoete Westerbork Serenade van het Joodse muzikale duo Johnny and Jones. Hun tewerkstelling als ‘swingende slopers’ in kamp Westerbork, de onduidelijke ontstaansgeschiedenis van de geluidsopname in Amsterdam tijdens hun internering, de absurde opgewektheid van de teksten, de promotiefoto’s met tralies, de tragische levensverhalen… werkelijk alles intrigeert en… met muziek als katalysator… raakt me. Ik wil, nee, ik moet er iets mee. Net als met de hartverscheurende toespraak van Sinto Zoni Weisz in de Duitse Bondsdag, de iconische foto van Sintezza Settela Steinbach tussen de schuifdeuren van een veewagon, de onontkoombare schaduw van Het Achterhuis van Anne Frank, de herinneringen van de Molukse Otis Polnaya en Fien Sahesale in de documentaire De geur van Schattenberg, en de nog steeds actuele inzet van herbruikbare onderkomens voor mensen die tussen de raderen van een grote geschiedenis bekneld raken. Bezeten ga ik met het materiaal aan de slag. Na een worsteling van drie jaar lukt het me de impressies te vangen in een stop motion film van 6 minuten en 18 seconden. Hoewel eindelijk tevreden, begin ik toch te twijfelen. Wat wil ik hier eigenlijk mee? Oorspronkelijk denk ik het net als mijn andere video’s zonder veel tamtam op mijn Youtube-kanaal (Found Fruitage) te plaatsen, maar als ik het vrienden laat zien suggereert de een om het in te zetten op scholen, een ander denkt aan een plek in het Herinneringscentrum, en werk ik nu dus aan een boek. Aan het Tussen de barakken dat je nu leest. Waarom? Allereerst omdat er na jaren van opdiepen en bouwen toch nog zoveel vragen niet beantwoord zijn. Stond onze barak nou wel of niet in Kamp Westerbork? Zo ja, welke was het? Wie bracht de barak, wanneer naar Wierden, en waar is ie nu? Met het schrijven gun ik mezelf tijd voor nader onderzoek. Daarbij voel ik een diepe behoefte om de hoofdpersonen beter te leren kennen. Wie zijn ze? Waar komen ze vandaan, wat zochten ze in het leven en wat vonden ze tussen de barakken? Ten slotte, meer dan als voetnoot bij een film van krap zeven minuten, stelt een boek me in staat een ieder wiens verhaal, beeld of stem ik gebruik, recht te doen.

Laat ik beginnen met de Joodse fotograaf Rudolf Breslauer. Hij was erbij vanaf het begin. Voor het Herinneringscentrum, voor Schattenberg en zelfs nog voordat Westerbork een doorgangskamp werd. Met zijn gezin en zijn camera gaan we op zoek naar antwoorden op belangrijke vragen over barakken, mensen en dieren.


Paul Passchier, 30 september 2018 – 28 januari 2023

Meer verhalen uit Tussen de Barakken