Rakli Weisz

Doorgangskamp Westerbork
16 – 19 mei 1944
Voorproef Tussen de barakken


Rakli Weisz bevindt zich in een lange trein die vanuit kamp Westerbork noordwaarts in de richting van Groningen rijdt. Deze vrijdag 19 mei 1944 komt ze ergens tussen 13 en 14 uur aan op het station van Assen. De zwarte locomotief trekt puffend langs het perron. Uit wolken van rook en stoom komen eerst de personenwagons tevoorschijn die voor Bergen-Belsen bestemd zijn, daarna volgen twee delen met veewagens voor Auschwitz-Birkenau. Voorin bevinden zich 446 Joodse gevangenen en in het laatste deel zitten 245 Sinti en Roma opgesloten. Net als Crasa Wagner en Settela Steinbach bevindt de vierjarige Rakli (geboren in Helmond op 20 mei 1939, gedoopt Augusta Josephina Theresia) zich met haar familie in een van de achterste wagons. Vader Johannes vraagt haar de blauwe jas die ze draagt uit te trekken. Hij hangt het over een van de kleine getraliede vensters.

Zoni Weisz houdt op 27 januari 2011 in Berlijn een toespraak voor de Duitse Bondsdag. Onder zijn gehoor bevinden zich voorzitter Norbert Lammert en bondskanselier Angela Merkel. Met de gave van het woord voert de dan drieënzeventigjarige broer van Rakli de aanwezigen mee naar het station van Assen en de bewuste vrijdag 19 mei 1944. De zevenjarige Zoni (geboren in Den Haag op 4 maart 1937, gedoopt Johannes) zit op het perron. Hij wordt vergezeld door tante Moezla en zeven van haar kinderen. Maandagavond, vier dagen eerder, heeft zij hem thuis aan de Laarstraat 85 in Zutphen opgehaald om bij hen in het woonwagenkamp van Vorden te komen logeren. In het kamp hoort hij de volgende ochtend dat in de Laarstraat zijn eigen familie opgepakt is, in opdracht van de Duitse bezetter, door Nederlandse politieagenten, zo benadrukt Zoni tijdens zijn toespraak. Om hetzelfde lot te ontlopen besluit Moezla met haar kinderen en de jonge Zoni te vluchten. Na een dagenlange tocht vol ontberingen raakt Hannes, een van Zoni’s neven, zoek. Op zoek naar eten blijkt hij opgepakt te zijn. Ten einde raad melden de anderen zich donderdag alsnog bij de politie. En nu op deze vrijdagmiddag op het station van Assen ziet Zoni de ‘mooie, zachte’ lichtblauwe jas van zijn zusje voor de tralies van een venster hangen. Daar in die zojuist gearriveerde trein, in die veewagen, moet Rakli zich met de rest van de familie bevinden. Als hij vader Johannes zijn naam hoort roepen, ‘Zoni!’, weet hij het zeker. Ook meent hij een glimp op te vangen van het kaalgeknipte hoofd van moeder Jacoba.

Tijdens de toespraak in Berlijn lijkt Zoni de gebeurtenissen op het station opnieuw te beleven. Lees hoe zijn stem halverwege het verhaal hapert, waarna hij een stilte laat vallen en een slok water neemt, waarvoor hij zich vervolgens verontschuldigt.

‘Wir warteten auf dem Bahnsteig, als der Zug einfuhr. Soldaten und Polizei liefen umher, stampften mit den Füßen auf und brüllten: “Schnell, schnell! Einsteigen, einsteigen!” Ich sah sofort, wo unsere Familie war. Mein Vater… hatte den blauen Mantel…

Entschuldigung… Mein Vater hat den blauen Mantel meiner Schwester vor die Gitterstäbe des Viehwaggons gehängt, ich erkannte ihn sofort. Es war ein Mantel aus einem weichen blauen Stoff. Wenn ich die Augen schließe, spüre ich heute noch, wie herrlich weich sich der Mantel meiner Schwester anfühlte. Auch wir sollten mit auf diesen Transport nach Auschwitz gehen.’

Telkens weer raakt het fragment me. Naast de stem zijn het de woorden waarin een veelheid aan contrasten besloten ligt. De zachte stof van het lichtblauwe jasje tussen het harde staal van de tralies van een veewagon achter een zwarte locomotief, de ‘heerlijke’ verbeelding ‘met gesloten ogen’ naast de keiharde realiteit van ‘stampende voeten’ en ‘brullende soldaten’, de liefde voor je familie naast de haat tegen je volk, de ingehouden emoties en de stilte tegenover de uitgesproken gedachten, de verzoening met de Duitse staat en zelfs een onbewaakte Entschuldigung naast de aanklacht, etc. De tegenstellingen lijken een waarheid over ons als mensen te bevatten. Vanwege die zeggingskracht besluit ik de woorden van Zoni in 2018 in de stop motion film Tussen de Barakken te verwerken (en nu dus voorzien van iets meer context in dit schrijven op te nemen).

Sander Weisz wordt geboren op zaterdag 6 februari 1965 in Amsterdam. Met zijn ouders woont hij boven hun bloemenzaak aan de Zeilstraat 5. Twee weken na de geboorte van zijn zoon droomt de prille vader, de achtentwintigjarige Zoni, van een barre tocht door een besneeuwd landschap. Opgejaagd door mannen met hoge zwarte laarzen rent hij voor zijn leven. Zoni draagt een kind in zijn armen. Uit alle macht probeert hij het te beschermen, maar zijn krachten nemen af. Uitgeput dreigt hij op te geven. Eenmaal ontwaakt uit zijn nachtmerrie dringt de betekenis tot hem door. Als vader is hij vreselijk bang zijn zoontje Sander (door hem Jacob Johannes gedoopt) te verliezen. Zelf weet Zoni als zevenjarig kind te overleven. Op vrijdag 19 mei 1944 zo is het plan van de Vordense politie zal hij op station Assen zijn vader Johannes, zijn moeder Jacoba, zijn zusjes Rakli en Lena, en zijn broertje Emile terugzien. Maar de hereniging betekent ook dat hij aan het transport naar Duitsland toegevoegd zal worden. Een van de agenten tevens lid van het verzet waarschuwt: ‘Wat je ook doet, ga niet met die trein mee.’ Als aan de andere zijde van het perron een passagierstrein uit Groningen arriveert, neemt hij zijn pet af. Dit is het afgesproken teken om te vluchten. Zo hard ze kunnen, rennen Zoni, tante Moezla en haar kinderen naar de overkant van het perron. ‘Moezla, Moezla, zorg goed voor mijn jongen’ hoort Zoni zijn vader nog roepen voordat ze instappen. De twee treinen zetten zich kort na elkaar in beweging, in verschillende richtingen, met aan boord een verscheurde Sinti-familie. Morgen wordt Zoni wakker in de woonwagen in Vorden, maar zal zich van de reis niets meer herinneren. Rakli is morgen jarig, vijf jaar wordt ze, in een veewagon op transport door Duitsland.

Wat blijft is de herinnering en de muziek. Zoals Zoni Weisz zijn toespraak in de Bondsdag opluistert met een optreden van de Hongaarse gitarist Ferenc Schnétberger, die er een improvisatie op zijn compositie In Memory of My People ten gehore brengt, eindigt hij zijn boek met de tekst van een Sinti-lied van de Duitse violist Titi Winterstein, Djinee tu noch kowa ziro, in Nederlandse vertaling Weet je nog die tijd?

Herinner jij je nog waar wij elkaar voor het eerst zagen
Op die mooie plek
daar waar jij jouw lied hebt gezongen
Rondom het vuur waar we allemaal samen waren
Wat een fijn gevoel was dat

Ik ging de woonwagen binnen
en haalde mijn viool
Toen speelde ik jouw lied
en je lachte me toe

Nawoord

Zoni Weisz houdt op dinsdag 18 maart 2023 een toespraak in Zutphen. Ingeklemd tussen huisnummers 83 en 87 staat een oud en vervallen pand. Op de eerste verdieping ontdoet de gevel zich van hele lappen pleisterwerk; op de begane grond kan de verf niet langer verhullen dat de houten kozijnen vervangen moeten worden. Alsof het zich schaamt voor zijn eigen geschiedenis ontbreekt aan de Laarstraat 85 ook nog het plaatje met het huisnummer. Met ongeveer dertig afstammelingen en andere belangstellenden sta ik vandaag voor de pui van wat ooit slagerij Menk was, en in de zomer van 1943 de vaste woon- en verblijfplaats van de Sinto-familie Weisz zou worden. Door het voormalige winkelraam valt er binnen nu geen leven meer te bekennen. Het lijkt alsof de tijd is blijven stilstaan op de dinsdagochtend in 1944 waarop Johannes, Jacoba, Rakli, Lena en Emile door de politie afgevoerd zijn. Toch ziet de zesentachtigjarige Zoni vandaag zijn vader, zijn moeder, zijn zusjes en zijn broertje nog levendig voor zich. Als enige overlevende heeft hij zich voorbereid op een persoonlijk en emotioneel verhaal, daarom leest hij voor van papier, waarvoor hij zich verontschuldigt. Zijn ouders hopen dat een burgerleven in een huis van steen meer bescherming zal bieden dan het zwervend bestaan in hun houten woonwagen. Daarom nemen ze hun intrek in het leegstaande huis aan de Laarstraat. Bijna een jaar leeft Zoni hier in gelukkige onwetendheid. Als zevenjarige kan hij buiten zijn energie kwijt rechts in het gangetje naast de speelgoedwinkel en verderop aan het einde van de straat, aan de oever van de Berkel. Binnen, hij kan de woning nog zo voor ons uit tekenen, bevindt zich zijn familie als de Zutphense politie dinsdagochtend op de stoep staat en hij zelf in Vorden op het woonwagenkamp bij tante Moezla logeert. Vandaag worden op zijn initiatief door Gunter Demnig struikelstenen geplaatst ter herinnering aan alle mensen die in opdracht van de Duitse bezetter van de Laarstraat 85 weggevoerd zijn. Natuurlijk heeft de Duitse kunstenaar vijf vierkante messing plaatjes gemaakt voor de familie Weisz, maar ook heeft hij er twee voor de familie Menk meegebracht. Want zoals ook het geluk soms in golven komt, dient het noodlot zich zelden alleen aan. Ook Marcus (Abraham) Menk en zijn vrouw Klaartje (geboren Krukziener) blijken slachtoffers van de Holocaust. De Joodse slagersfamilie Menk is hier in 1943, net als de Sinto-familie Weisz anderhalf jaar later, opgepakt en naar Westerbork op transport gezet. Vandaag worden beide gezinnen met de toespraak van Zoni, de struikelstenen van Gunter en de verdere verspreiding door tenminste dertig aanwezigen toegevoegd aan een uitdijend kunstwerk waarmee de herinnering aan al diegenen wier lot niet te benijden is, levend gehouden wordt.

Bronnen Rakli Weisz