Vluchtelingenkamp / Doorgangskamp Westerbork
april 1942 – 4 september 1944
Voorproef Tussen de barakken
Sommigen weten zeker dat het onvoorstelbare geschieden zal, alleen niet wanneer. De timing van fotograaf Rudolf Werner Breslauer lijkt perfect. Begin oktober 1938 reist hij van Leipzig naar Leiden. Hier bij ons in Nederland gaat hij op zoek naar werk en onderdak voor zijn gezin. Enkele dagen later, in de nacht van zondag 9 op maandag 10 oktober, gebeurt thuis wat velen met hem voelen aankomen. In Nazi-Duitsland trekken leden en sympathisanten van de paramilitaire Sturmabteilung massaal de straat op om hun maatschappelijk ongenoegen bot te vieren op Joodse burgers en hun bezittingen. Racisme en populisme gaan een roetzwarte verbinding aan. Deuren worden ingetrapt, stenen gaan door ruiten, winkels worden leeggeplunderd en samen met vernielde huizen en ontheiligde synagogen in brand gestoken. Niemand lijkt te willen helpen. Burgers wagen zich niet op straat. De politie biedt geen bescherming. Honderden doden vallen te betreuren. Ook in Leipzig jaagt het geweld van de Reichskristallnacht grote angst aan. Bella Breslauer (geboren Weihsmann) pakt haar koffers, neemt de trein en voegt zich twee dagen later met de kinderen Stefan, Mischa en Ursula bij haar man in Leiden. Vader en echtgenoot Rudolf vindt er een woning aan de Lorentzkade 8 en een baan bij drukkerij Koningsveld aan de Breestraat 24. Het gezin is veilig. Voor nu.
Met de Breslauers komt een enorme stroom Joodse vluchtelingen op gang. In Nederland worden ze niet met open armen ontvangen. Velen, zelfs in miserabele conditie, worden door de autoriteiten teruggestuurd naar Duitsland. We willen ons bevriende buurland niet voor de voeten lopen. Pas na aandrang van het parlement besluit de regering de regels te versoepelen en krijgen uiteindelijk 10.000 vluchtelingen een officiële status. Het Drentse Hooghalen wordt aangewezen als locatie voor de noodopvang. Tussen bossen en heidevelden begint hier in augustus 1939 de bouw van het Centraal Vluchtelingenkamp Westerbork. Arbeiders van de werkverschaffing ontginnen een terrein van 500 bij 500 meter en plaatsen vijftig houten barakken, op kosten van de Joodse gemeenschap zo wordt bedacht. In september nemen de eerste 22 bewoners hun intrek. Samen met de andere in grote getale toestromende vluchtelingen worden ook de noodzakelijke voorzieningen ontwikkeld. Zo worden er barakken ingericht als school, bibliotheek, badhuis, synagoge en ziekenhuis. De laatste bestaat uit de barakken 3 tot en met 6 op een groot eigen terrein aan de zuidwestkant. De centrale keuken is het grootste bouwwerk. Het bevindt zich aan de westkant bij de ingang van het kamp en is samengesteld uit barakken 28 tot en met 30. Tegenover de keuken, aan de overzijde van de hoofdstraat, opent in barak 38 een winkel in levensmiddelen. In mei 1940, negen maanden na de aanvang van de bouw, is Westerbork een naar omstandigheden goed uitgerust vluchtelingenkamp dat onderdak biedt aan 1.150 Duitse Joden.
Met werk en onderdak in Leiden behoren de Breslauers tot de relatief gelukkigen. De bevoorrechte positie blijkt van beperkte duur als op vrijdag 10 mei 1940 de nazi’s ons land binnenvallen. Vijf dagen later is de capitulatie een feit. Vier maanden later, op maandag 9 september, wordt het gezin door de bezetter gedwongen Leiden te verlaten. Hun aanwezigheid als niet-Arische Duitsers in de Hollandse kustgebieden wordt vanwege de luchtoorlog met Engeland als strategisch ongewenst beschouwd. Na een tijdelijk verblijf in een pension in Alphen aan de Rijn hoopt het gezin nu in Utrecht een nieuwe start te kunnen maken. Rudolf vindt werk bij drukkerij J. Van Boekhoven op de hoek van de Wijde Begijnestraat en de Breedstraat. Het gezin betrekt een woning aan de Petrarcalaan 59. Gelijktijdig met de verhuizing naar Utrecht vinden in Amsterdam de eerste razzia’s plaats. Honderden Joodse Nederlanders worden opgepakt en onder het mom van werkverschaffing naar concentratiekamp Mauthausen gestuurd. In Utrecht mag het gezin Breslauer dan nog een jaar dromen van een goede afloop.
In april 1942 staat de bezetter op de stoep. De woning aan de Petrarcalaan wordt gevorderd, naar grote waarschijnlijkheid voor de huisvesting van Duitse soldaten of een NSB-gezin. Opnieuw staat Rudolf met vrouw en kinderen op straat. Vanwege een tekort aan beschikbare woonruimte worden ze in april 1942 naar Westerbork gestuurd. Aan de westkant tussen de centrale keuken en het ziekenhuis krijgen ze in barak 14 een eigen woondeel toegewezen. Alle barakken en bewoners maken dan nog deel uit van een vluchtelingenkamp onder Nederlandse leiding. Toch is het regime er na de Duitse bezetting van Nederland strenger geworden. Zo wordt alle in- en uitgaande post gecontroleerd, is iedereen verplicht om te werken en dient iedereen zich ’s ochtends en ’s middags op de centrale appelplaats in het midden van het kamp te melden.
Vanuit Westerbork vinden er nog geen deportaties plaats. Wel laat de bezetter 24 nieuwe Berlinerbarakken plaatsen. Met een volume van 85 bij 10 bij 4 meter zijn ze veel groter dan de oudere woonbarakken zoals die waarin de Breslauers verblijven, en kunnen met hun drielaags stapelbedden ook nog eens extra veel personen herbergen. In juli 1942, twee maanden na de aankomst van het gezin, neemt de Schutzstaffel (SS) het commando in het kamp over. Als de bewoners kort daarna te verstaan krijgen dat ze naar Duitsland teruggestuurd zullen worden, begint de nachtmerrie pas echt.
Op woensdagochtend 15 juli worden 1.137 mensen opgedragen hun bezittingen te pakken. In een lange rij verlaten ze het kamp en lopen 5 kilometer westwaarts. Deze ochtend vertrekt vanaf het kleine station van Hooghalen het eerste transport van Westerbork. De bestemming is het concentratiekamp Auschwitz-Birkenau. De passagiers rijden een onzekere toekomst tegemoet. De achterblijvers beseffen dat de dagen van het zelfgebouwde vluchtelingenkamp voorbij zijn. De opvangplek is een doorgangskamp geworden, het Polizeiliches Durchgangslager Westerbork van waaruit alle deportaties uit Nederland naar het oosten zullen plaatsvinden.
Vooralsnog kunnen de Breslauers blijven. Als fotograaf komt Rudolf namelijk goed van pas. In opdracht van de administratie maakt hij pasfoto’s van alle lotgenoten die het kamp binnenstromen. En dat worden er steeds meer, meer zelfs dan het menselijkerwijs aankan. Tussen donderdag 3 en zaterdag 5 oktober arriveren 14.000 Joodse burgers die overal in ons land en uitgerekend tijdens Soekot (het Loofhuttenfeest) – de Joodse viering van de oogst alsmede de tocht naar het beloofde land Kanaän – opgepakt zijn. In de dagen erna is er in het kamp nauwelijks nog voedsel vinden en zijn er voor de nieuwkomers geen slaapplaatsen meer. De barakken puilen uit, en de chaos is enorm. In een brief aan zijn familie schrijft de geïnterneerde en als verpleger aan het werk gezette Bob Cahen hierover.
‘Zo jongens nu heb ik dat [de viering van zijn verjaardag] verteld en gaan we wat ernstiger worden. Het aspect van het kamp wisselt de laatste tijd voortdurend. Zoals jullie allemaal weten kregen we begin Oktober hier in het kamp aan plusminus 17.000 joden uit geheel Nederland. Wat we toen hebben meegemaakt tart elke beschrijving. De mensen kwamen hier aan, opgejaagd als vee. Sommigen begraven onder hun bagage, anderen met helemaal niets bij hun, zelfs niet eens behoorlijk gekleed. Vrouwen die ziek van bed waren gehaald in een dunne nachtjapon gekleed. Kinderen in hansopjes op blote voeten, ouden van dagen, zieken, gebrekkigen, steeds maar door kwamen nieuwe mensen in het kamp. De barakken raakten vol, overvol. Er was maar plaats voor 10.000 mensen en steeds kwamen er meer. De smederij werkte onder hoogspanning en fabriceerde bedden aan de lopende band. Strozakken of matrassen waren er allang niet meer. De mensen moesten zo maar gaan liggen, gewoon op het ijzer. Nog voller werden de barakken. Mensen lagen of zaten buiten. Sliepen ’s nachts in of onder kruiwagens in de open lucht.’[…] De eeuw der beschaving! “Duitschland wint op alle fronten!” “Brengt cultuur en beschaving”. Beschaving als je de mensen ziet liggen in kruiwagens op rugzakken, gewoon op de grond. Cultuur als je een moeder ziet, radeloos omdat ze haar kindje niet kan voeden, geen melk. Daar kan niemand zich een voorstelling van maken wat het voor ons betekent de mensen niet voldoende te kunnen helpen en het leven langzaam te zien wegvlieden. Kan jullie je voorstellen wat het voor mij betekende, toen een patiënt die ik zorgvuldig verpleegde in mijn armen het leven liet en hoe zijn vrouw uit dankbaarheid aan mij zijn ‘tevillen’ gaf. Dit is zijn gebedsriemen, want het was een zeer vrome jood! Begrijpen jullie hoe zo’n vrouw zich voelt als ze zoiets weggeeft. Jullie hebben nog nooit een wedloop met de dood gehouden als hij zijn begerige vingers uitstrekte naar een nieuwe prooi. Een man die er liever een einde aan maakte dan de hel in te gaan, ‘De hel in Polen’. We vonden hem liggende op tafel met afgesneden hals. Hij leefde nog en sprak: “Laat me zo maar liggen jongens, zo is de dood niet zo erg.” We hebben een wedloop gehouden, we brachten hem over naar het ziekenhuis. Daar stond alles al klaar. We wonnen de wedloop. Hij leeft nog! Wordt beter, en moet dan toch weg.’
Op 9 oktober 1942 komt het kamp onder leiding te staan van een nieuwe commandant. De ambitieuze Albert Konrad Gemmeker is aangesteld om orde te scheppen. Hij heeft zich voorgenomen om van Westerbork een modelkamp te maken. Aan Rudolf Breslauer vraagt hij het ‘alledaagse’ leven in Westerbork vast te leggen. Zijn beweegreden zijn niet bekend. Wil hij de vorderingen aan zijn meerderen tonen? Zijn de beelden bedoeld als persoonlijk aandenken aan zijn tijd in Nederland? Ook de motieven van Rudolf zijn onbekend, maar duidelijk is dat hij de kans met beide handen aangrijpt. Heb je in het kamp een taak, dan ga je niet op transport. Voorlopig niet. Dus registreert hij alles wat zich maar op en om het terrein afspeelt: het werk in de industriebarakken, de aardappeloogst op het land, knutselende kinderen in een schoolbarak, trouwerijen in de kerk, de viering van Chanoeka in een woonbarak, de Joodse revues in de grote theaterzaal van barak 9 en zelfs het privéleven van Gemmeker en zijn maîtresse in de commandantswoning aan de westkant, net buiten het kamp.
De grootste impact hebben de filmopnames van vrijdag 19 mei 1944. Breslauer’s bewegende beelden zijn de enige van een kamptransport in het Duitse Rijk. We zien de lange brede hoofdstraat die het kamp van west naar oost in tweeën deelt. Aan de Rampe, dat aan de westkant voorlangs de centrale keuken, het badhuis en het ketelhuis loopt, staat een lange trein klaar voor vertrek. Dankzij een in het najaar van 1942 aangelegde aftakking van station Hooghalen reikt het landelijk spoornet nu tot in het kamp. Buiten heerst een nerveuze drukte van gedeporteerden in burgerkleding die met hun plunje de treinstellen in moeten klimmen en leden van de Joodse Ordnungsdienst in overalls die het vertrek in goede banen moeten leiden. Daartussen loopt een schijnbaar ontspannen Gemmeker. De commandant lijkt vast te stellen dat in zijn kamp alles naar wens verloopt. Naar zijn wens. En dan komt als vanuit het niets een meisje in beeld, haar hoofd bedekt met een omslagdoek. Ze bevindt zich tussen de schuifdeuren van een wagon en staart met grote ogen in camera van Rudolf. Seconden lang. Haar blik toont zich alles behalve ontspannen. Waar kijken we naar? Richt haar blik zich op de fotograaf of de commandant? Wacht ze op familie en vrienden? Zien we een kind dat bang is voor wat ondenkbaar lijkt maar sommigen weten dat te gebeuren staat? De plek in de montage tussen alle andere transportbeelden doet het ergste vermoeden, voor ons als kijkers en bovenal voor haar als weerloze die door ons bekeken wordt.
Nog een jaar en de oorlog is voorbij.
Bronnen Rudolf Breslauer