Doorgangskamp Westerbork
16 – 19 mei 1944
Voorproef Tussen de barakken
Ze kijkt net niet recht in de camera. Het meisje met de omslagdoek die onder de kin geknoopt uit haar jas bolt, staat tussen de schuifdeuren van wagon 16. Het is een van de laatste veewagens van een transport uit Westerbork dat op punt van vertrekken staat. Buiten staat in krijt geschreven dat de wagon 74 personen bevat. Hieronder bevinden zich de moeder en een tante, vier broers, vier zussen, drie neven en een nicht van het meisje met de omslagdoek. Vanuit het donker kijkt zij ons met grote ogen aan. Haar mond staat open. Verbaasd lijkt ze haar toeschouwers te willen vragen wat er gebeuren gaat. En als dat het ondenkbare is, of wij dat dan tegenhouden kunnen misschien, of wij haar kunnen helpen. Alstublieft. Want wat me de laatste tijd overkomt, voorspelt weinig goeds. Enige tijd geleden begint het als mijn oudste zus Moekela ons verlaat. Met haar vriend gaat ze haar eigen gezin stichten. Met eigen kinderen. Dat snap ik. Maar tien dagen terug raak ik ineens ook mijn vader Moeselman en oom Koleman kwijt. Ze moeten mee met de politie. Ik begrijp niet waarom. En dan, deze dinsdag, komen weer andere agenten mij en de rest van mijn familie ophalen. Wat hebben we gedaan? Van onze woonwagen op de Zwaaikom worden we naar het station van Eindhoven gestuurd, dan met de trein naar Den Bosch en daarna naar deze verschrikkelijke plek met twee meter hoog prikkeldraad en zeven torens met wachters en machinegeweren. Binnen moeten we al onze bezittingen inleveren, dan gaan we naar de dokter en daarna knipt iemand mijn mooie lange zwarte haren af. Van schaamte verberg ik mijn hoofd in deze doek. Vanochtend wordt ik wakker van de honger. We zitten dan al drie dagen in barak 69 waar we alleen maar rotte aardappels en waterige soep te eten krijgen. We hebben onze spullen teruggekregen, schoon en ontsmet zeggen ze, maar nu moeten we weer ergens anders heen. Hopelijk hebben ze daar beter voedsel, en zie ik mijn lieve papa en oom terug.
De foto van het meisje met omslagdoek is geschoten door Rudolf Breslauer. Feitelijk is het een van 168 frames uit een filmfragment van 7 seconden. Door de onheilspellende lading komt het na de oorlog wereldwijd symbool te staan voor de verschrikkingen van de Holocaust. De identiteit van het meisje, van Joodse afkomst naar wordt aangenomen, is decennialang een mysterie. Op een decemberavond in 1992 bladert journalist Aad Wagenaar door een catalogus van het Herinneringscentrum Kamp Westerbork waarin twaalf op de iconische foto geïnspireerde kunstwerken opgenomen zijn. Nieuwsgierig naar de achtergronden pakt hij het boek Ondergang: De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom erbij. Tevergeefs, in het voor het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD) door historicus Jacques Presser geschreven standaardwerk is over het meisje niets te vinden. Voor journalist Wagenaar vormt het de aftrap van persoonlijke zoektocht die hem 14 maanden in zijn greep zal houden. Hij bestudeert de verhoorverslagen van Albert Gemmeker, de commandant van Kamp Westerbork die zich na de oorlog in Assen voor de rechter moest verantwoorden. Hij zoekt contact met Wim Loeb, de assistent in Westerbork die het ruwe beeldmateriaal van Rudolf Breslauer in opdracht van de kampcommandant tot film monteert. Het RIOD blijkt in het bezit van de film waarvan Wagenaar vervolgens een kopie krijgt. Gecombineerd met de transportlijsten weet de journalist de exacte datum – vrijdag 19 mei 1944 – van het transport te achterhalen. Koert Broersma en Gerard Rossink van het Herdenkingscentrum helpen Wagenaar daarna aan het nummer van de wagon. Bij het uitvergroten van de beelden is ‘16’ te lezen, waaruit afgeleid kan worden dat het meisje zich op de bewuste vrijdag in een van de achterste treinstellen bevindt en deel uitmaakt van het volgens de transportlijst geplande ‘zigeunertransport’. Daarmee blijkt het tot ieders grote verrassing niet om een Joods meisje te gaan maar om een Sintezza of Roma. De laatste aanwijzing voor haar identiteit distilleert de journalist uit drie naar elkaar doorverwijzende publicaties. In het artikel De zigeuner is uit nood geboren haalt collega-journalist Daan Overhoff het proefschrift En men noemde hen zigeuners… van wetenschapper Leo Lucassen aan. In het proefschrift staat een citaat uit het boek ‘Me hum Sinthu. Gesprekken met zigeuners over de vervolging in de periode ‘40-’45 en de periode erna van journalist Jan Beckers. Beckers is een van de weinige gadjo die na de oorlog contact zoekt met Roma en Sinti. Hij kent de verschillende gemeenschappen goed en helpt Wagenaar aan het laatste puzzelstuk. In zijn boek heeft Beckers het portret opgenomen van een vrouw die net als het gezochte meisje met omslagdoek op deel uitmaakt van het ‘zigeunertransport’ vrijdag 19 mei 1944. Gewapend met haar naam gaat Wagenaar op pad.
Ruim een jaar nadat hij in het Herinneringscentrum Kamp Westerbork betoverd werd door het meisje met omslagdoek, arriveert Aad Wagenaar op maandag 7 februari 1994 op het woonwagenkamp van Spijkenisse. Hij is op zoek naar bewoonster Crasa (gedoopt Theresia) Wagner, de door Jan Beckers geportretteerde vrouw. ‘Dat is een kind van Steinbach’ zegt de zesenzestigjarige als Wagenaar haar gevonden heeft en de foto laat zien. ‘Settela’ zo herinnert ze zich even later in haar woonwagen. Een Sintezza net als zij. Op dinsdag 16 mei 1944 wordt Settela (gedoopt Anna Maria en geboren op zondag 23 december 1934 in het Zuid-Limburgse Buchten) samen met andere Sinti en Roma opgepakt. Het is de landelijke ‘zigeunerrazzia’ die in opdracht van de Duitse bezetter door de Nederlandse politie wordt uitgevoerd. Drie dagen na de aankomst in Westerbork trekt het transport met 245 mensen verder oostwaarts het Duitse rijk in. Crasa kent de Steinbachs al van voor de oorlog uit Den Haag. Ze herinnert zich de familie levendig. In Westerbork delen ze eerst drie dagen barak 69 om vervolgens samen in wagon 16 opgesloten te worden.
Als zestienjarige zit Crasa Wagner plat op de grond achter de tienjarige Settela Steinbach die in de opening van de wagon staat. Moeder Toetela Steinbach hoort de deuren van de andere wagons dichtgeschoven worden en zegt haar dochter dat ze daar weg moet. Maar Settela blijft staan. Buiten loopt Rudolf Breslauer met zijn filmcamera, die hij richt op het meisje met omslagdoek in de opening tussen twee schuifdeuren van wagon 16. Volgens Crasa volgen Settela’s ogen een hond die op het perron loopt. Dan wordt ze weggetrokken door haar moeder. De schuifdeuren worden van gesloten door een ordebewaker. Buiten blijft de hond achter op het perron. Binnen in de veewagen wordt het donker. Het is vrijdag 19 mei 1944 rond 13:00 uur en de trein met Crasa, Settela en hun families zet zich in beweging naar vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau.

Bronnen Settela Steinbach