Suikerfeest tussen varkens

Wierden, Industrieweg 15
December 1970 of 1971
Voorproef Tussen de barakken


Acht kleurenfoto’s in vierkant formaat tonen tientallen mannen, twintigers, dertigers en veertigers, zonder uitzondering gekleed in een donker net pak inclusief bijpassend gilet, smalle stropdas en smetteloos wit overhemd. Ze eten, proosten, drinken, lachen en dansen in een kleine, met tafels en stoelen uitpuilende ruimte. Volgens mijn ouders stammen de beelden uit 1971 of 1972 en zijn ze geschoten in de woonbarak naast hun vleesfabriek in Wierden. Is dit dé barak? Is deze barak, die sinds eind 1968 als onderdak voor Turkse gastarbeiders dient, afkomstig uit Westerbork? Mijn vader meent van wel, maar weet het niet honderd procent zeker. Ik zoek naar aanknopingspunten tussen foto’s en bijschriften in het familiealbum waarvan mijn moeder me in kopie twee bladen toestuurt. Op het eerste blad lees ik: ‘Het einde van het vasten “de Ramandan”. De patron geeft zijn medewerkers kleine cadeaus zoals schrijfpapier, pennen, chocola, etc.’ Ik herinner me dat de Turkse mannen mijn jonge vader ‘patron’ noemen, in de betekenis van ‘baas’, net als mijn oom, mijn vaders broer, die ook op het Suikerfeest aanwezig moet zijn (geweest) maar net als zijn vrouw, mijn tante op de foto’s ontbreekt. Terugkijkend is het een vooraankondiging van een aanstaande familievete met mijn moeder als chroniqueur. Zij schiet de scènes met haar Polaroid en voorziet ze in het album met pen van commentaar. ‘Wij werden uitgenodigd om het einde van “de Ramadan” te vieren met een gezamenlijke maaltijd. Het menu was: kip curry rijst met een heerlijke saus. Toe: cake in suikerwater.’ De bereider van al dit lekkers heeft ze vereeuwigd. Op de foto linksboven poseert hij met drie andere mannen voor een witte wand met een witte Vaillant geiser en een witte Brabantia pedaalemmer. Is dit de keuken in het midden van het houten bouwwerk? Is dit de centraal tussen twee woondelen liggende gemeenschappelijke ruimte met keuken zoals alle Berliner barakken uit Westerbork er een hebben? De foto geeft geen uitsluitsel. De tekst erboven rept slechts van ‘onze Turkse kok’ en wijst met een door mijn moeder getekende pijl naar de man links. Ook hij gaat gekleed in overhemd, stropdas (blauw) en gilet maar draagt in tegenstelling tot de anderen een keukenschort over zijn pantalon. Het is een wit schort met roodgekleurde horizontale banen. Daarnaast vallen mij zijn rock-‘n-roll-kuif en een gestileerde potloodsnor à la Clark Gable op. Dit type snor herinner ik me van mijn opa Arie ‘bombarie’ Passchier, de op de foto eveneens ontbrekende grondlegger en naamgever van A. Passchier & Zn., een uitbenerij van varkenskoppen aan de Industrieweg 15 te Wierden. De meeste mannen op de foto’s dragen echter een snor in de stijl van de eind jaren 60, begin jaren 70 populaire vertolkers van Turkse smartlappen Ferdi Tayfur, Orhan Gencebay en Müslüm Gürses (zo kom ik via de website van De Jonge Turken te weten).

De man met de grootste snor van de barak heet Hamit Güclü. In het fotoalbum staat hij dansend afgebeeld in een groen overhemd en is hij door mijn moeder als enige met zijn naam aangeduid. Het is een man die volgens mijn ouders op de fabriek veel respect geniet. Zowel door zijn Turkse collega’s als zijn jonge Hollandse bazen wordt er goed naar hem geluisterd. Of hij het gezag aan zijn snor ontleend is niet met zekerheid te zeggen. Feit is wel dat mijn oom er in Wierden ook een laat groeien. En enkele jaren later, na de broedertwist en onze verhuizing naar Sneek, kweekt mijn vader zijn eigen exemplaar van het Turkse symbool voor kracht, eer en wijsheid. Maar hier in de Wierdense barak is er bij hem begin jaren zeventig nog geen gezichtsbeharing te bespeuren. Paul Passchier senior toont zich een jongeman van 25 of 26 jaar die als ‘patron’ weinig afstand tot ‘zijn’ medewerkers lijkt te bewaren (zolang de ‘onschuld’ van de Wierdense barak in de definitie van Armando niet is aangetoond, plaats ik ‘gezagsgevoelige’ woorden voor de zekerheid tussen aanhalingstekens).

Bovenaan het tweede blad stuit ik op enkele geanimeerde beelden rond mijn vader. Op de rechter foto zit hij aan tafel omringt door een groep kannenkijkers, die hem lijkt aan te moedigen of zelfs op te jutten. Hup patron! Een van de mannen houdt een beugelfles hoog als een vaandel op een slagveld. Een ander laat zijn hand rusten op de schouder van mijn vader die een glas aan zijn mond houdt en… één… twee… drieeej ja!… met toegeknepen ogen de inhoud achterover slaat. De foto links lijkt ondanks de volgorde van plaatsing van een later uur. Daarop een enigszins gewijzigd gezelschap feestgangers. Aan de rechterzijde van de groep bevindt zich glimlachende man zonder snor, die in tegenstelling tot de anderen geen fles of glas vasthoudt maar zich met een dessertvork geamuseerd op de cake richt, en zich door mijn moeder als ‘onze tolk’ laat aanduiden. Aan de linkerzijde van de groep vangt ze met haar camera een man in kennelijke staat. De ogen lodderig, de lippen getuit en het half geheven glas wankel in zijn rechter hand. Het bijschrift van de foto luidt ‘Duidelijk niet meer zo helder’. Net als bij ‘onze tolk’ en ‘onze Turkse kok’ laat mijn moeder er met een getekende pijl geen misverstand over bestaan wie ‘onze niet zo heldere Hollandse drinkebroer’ is. Het staat gericht op haar man, mijn vader, die op dat ogenblik ruim dertig jaar jonger is dan ik nu ben. Alles en iedereen begint te draaien. Voor houvast keer ik terug naar het eerste blad uit het fotoalbum. Onderaan schrijft mijn moeder bij het menu dat de curry en de cake zijn ‘Weggespoeld met raki 49% alcohol. Na afloop ziek’. Onduidelijk is of ze alleen op mijn vader doelt of ook op zichzelf.

De beelden doen me duizelen. We zijn te gast op een Suikerfeest met moslimmannen uit Turkije die kip eten in een barak, mogelijk afkomstig uit Westerbork, geplaatst in Wierden naast een fabriek van mijn familie waar ze overdag varkenskoppen uitbenen in opdracht van een jonge aangeschoten baas die mijn vader is, zoals in 1971 of 1972 vastgelegd door een fotograaf die mijn moeder is, zonder sporen van de rest van een familie die over 1 à 2 jaar in een roes uiteen zal vallen. Het verslag geeft me geen uitsluitsel over de oorsprong van de barak, maar levert me voldoende indrukken op voor een verhaal, en een naam: ‘Hamit Güclü’. Andere namen schieten mijn ouders bij eerste navraag niet te binnen.

Arif en Ali Ayhan, Hamit Güçlü, Ibrahim Baygul, Mehmet Bozkir, Mehmet Gülmez, Ozman Gürses, Pasa Maden, Turan Sezgin en Nuri Köse. Tien namen heeft mijn tante Renee, de zus van mijn vader, voor me. Nu woont ze in Ierland maar van 1967 tot 1977 verzorgt ze samen met haar goede vriendin Dicky in opdracht van haar broers de receptie en de administratie van de fabriek. Wanneer ik na de raadpleging van mijn ouders mijn tante app, schieten haar net als mijn vader en mijn moeder vooral verhalen te binnen. Over de barak (vanaf de weg gezien) links van het kantoor, over de hoge noden van mannen alleen en ver weg van huis in Nederland, over het wegbrengen van de vaders, zoons en echtgenoten naar luchthaven Schiphol voor een weerzien met de familie in Turkije, maar namen… ‘Ach jongen, dat is allemaal zo lang geleden’. Gelukkig roept ze na ons contact de hulp in van Dicky met wie ze nog geregeld contact heeft. Een paar dagen later, op vrijdag 28 januari 2022, komt ze met de tien namen op de proppen en legt uit: ‘Zelf herinner ik me eigenlijk alleen nog Nuri Köse, en Türker Atabek natuurlijk, maar die werkte niet als slager, hij was onze tolk en een soort bedrijfsmaatschappelijk werker voor zijn landgenoten… de meeste namen komen dus van Dicky hoor!’ Hartelijk dank ik mijn tante en haar vriendin voor het resultaat van hun gezamenlijke inspanning waarmee ik weer verder kan.

Verwachtingsvol herneem ik dezelfde dag nog de internetzoektocht die me eerder zoveel informatie heeft verschaft over de barakken en haar bewoners ten tijde van kamp Westerbork en woonoord Schattenberg. Google, Facebook, Twitter, Delpher… alles probeer ik, en iedereen… Arif, Ali, Hamit, Ibrahim, Mehmet, Ozman, Pasa, Turan en Nuri, maar geen van de namen slaat aan, dat wil zeggen niet in combinatie met Wierden, Nijverdal, Almelo, Twente, Overijssel of Nederland. Uren van vruchteloos zoeken gaan voorbij. Zouden alle mannen naar Turkije teruggekeerd zijn? En nog meer zoeken, niets, ik wordt er moedeloos van. Leven ze eigenlijk nog wel? Ik schrik van mijn eigen vraag. Zowel mijn vader als mijn moeder, begin jaren zeventig hoogstwaarschijnlijk de jongste deelnemers aan het Suikerfeest in de barak, vieren over enkele maanden hun achtenzeventigste levensjaar. Hoe oud zijn nu de anderen op de foto’s dan? Maar ik dwaal af, kan me slecht concentreren. Nog een keer pak het het toetsenbord erbij. Als laatste besluit ik ‘Türker Atabek’ in te typen. Volgens mijn tante is hij geen slager maar ‘onze tolk’ in het familiebedrijf, alsmede de geamuseerde cake-eter in het familiealbum die in tegenstelling tot mijn vader en andere feestgangers niet met raki experimenteert. Wanneer ik op Enter druk, schieten de treffers over het scherm. Tientallen. Overal waar ik kijk… Türker Atabek. Türker Atabek wordt… Türker Atabek krijgt… Türker Atabek is… een krachtige naam, denk ik terwijl het repeterende woordpaar voor mijn computerogen uiteenvalt in losse letters die zich hergroeperen tot Atatürk, wiens portret ik ooit van een Turkse medewerker kreeg die terugkwam van een bezoek aan zijn vaderland, in de vorm van een zwart kleed voor op mijn bureau, met zijn afbeelding, naast de rode vlag met witte maan en witte ster, als sterke, wijze en zo weet ik nu eerbiedwaardige grondlegger van het industrialiserende, seculariserende, moderniserende Turkije van de twintigste eeuw. Opnieuw dreig ik door een combinatie van opwinding en uitputting tussen mijn associaties mijn evenwicht te verliezen. Ik grijp me vast aan het scherm dat nog steeds bezaaid is met hyperlinks van Türker Atabek. Focus, eindelijk heb je beet, zo houd ik mezelf voor en begin te klikken. ‘eerste gastarbeider van Nederland’. ‘eerste Turkse gemeenteraadslid’. De ene na de andere voltreffer, ‘eerste moskee van Nederland’, beet heb ik, en wat een vangst! ‘Onze’ tolk annex bedrijfsmaatschappelijk werker blijkt ook buiten de muren van de fabriek en de wanden van de barak een belangrijk man. Ik wordt bedolven onder superlatieven. Van ‘eerste gastarbeider’ en een boek over zijn leven van journalist Menno de Galan tot een koninklijke onderscheiding. Nog steeds is het vrijdag als ik besluit via Facebook contact te zoeken.

‘Geachte heer Atabek, heeft u vroeger in Wierden bij de vleesverwerkingsfabriek van mijn vader getolkt en bemiddeld voor de Turkse arbeiders? Ik zou heel graag in contact met u komen voor mijn project over migranten en hun onderkomens (barakken). Hartelijke groeten namens mijn tante Renee en mijn vader Paul, Paul Passchier junior’.

Ik druk op Enter en blijf wachten op een reactie. Maar die blijft uit. Lang… Lees het vervolg in het verhaal Een vader tussen culturen.

Bronnen Turkse gastarbeiders